H. Scheltens is sinds 1922 erelid van Staunton. Hij was bij benoeming al 84 jaar. In 1885 lid geworden hoort hij bij de vroegere leden, maar hij was dus niet betrokken bij de oprichting in 1871.
Herman Scheltens werd geboren op 12 juli 1837 in Hoogezand, waar zijn vader goud- en zilversmid was. Hij vertrekt naar Groningen, waar hij op 17 april 1875 trouwt met Frederika Henderika Beekhuis. Als beroep geeft hij dan op: fabrikant. Het jaar erop krijgen ze een zoon, Teunis, die al na 5 maanden sterft. Twee jaar later, in 1878 krijgen ze een dochter, Zwaantje Catharina Margaretha Scheltens (1878-1960).
In dat zelfde jaar 1878 zien we Scheltens, H. terug in de archieven, als hij een bouwaanvraag indient voor het ‘plaatsen winkelpui en vernieuwen stoep’ aan de Steentilstraat 24. Daar vestigt hij zich dan als goud- en zilversmid.
Maar dan, in 1879, overlijdt op jonge leeftijd zijn vrouw. We weten het fijne er niet van, maar het moet een klap zijn geweest voor de jonge Herman. Een paar jaar later begint hij met schaken en meldt zich aan bij Staunton.
Scheltens blijft werken als goudsmid aan de Steentilstraat 24 tot zich een buitenkansje aandient, het pand aan de Steentilstraat 18 komt vrij. Tussen 1894 en 1900 verhuist hij zijn winkel naar dit adres, waar hij volgens onderstaande tekening de boel verbouwt.
Een kleine digressie, over het lage aanbouwtje op de bouwtekening hierboven. Dit heet een ‘potkast’ (probeer Google daar maar eens van te overtuigen…), maar dat was mij niet bekend toen ik onvoorbereid het woord tegenkwam in een verbouwingsaanvraag voor zo’n potkast, in de Groninger Archieven. Laat ik u naar het begin meenemen. Om wat meer te weten te komen over Herman Scheltens zocht ik ook in de adresboeken van de stad Groningen. Zo kwam ik te weten dat H. Scheltens eerst aan de Steentilstraat 24 woonde, later aan nummer 18. Om zo min mogelijk extra gegevens mis te lopen, ben ik toen ook maar de gegevens over dit adres in de bouwarchieven van Groningen nagelopen. Daar vond ik een aanvraag voor de verbouwing van de ‘potkast’, en ik had werkelijk geen flauw benul wat er hier onder vergunning verbouwd moest worden. De noodlesser in bange dagen, de Van Dale, bracht dit keer geen uitkomst: zeer onbevredigend vond ik dat. Niet alleen kende ik dat woord zelf niet, nu deed Van Dale of het niet bestond. In een vlaag van verbijstering stuurde ik een bericht naar Van Dale, iets wat ik snel daarna probeerde te vergeten, en een week later ook echt vergeten had. Ik was prettig verbaasd toen ik wat later antwoord kreeg:
Interessante vraag. Ik ben er even in gedoken.
Het woord ‘potkast’ heeft nooit in de Van Dale gestaan. Bijgevoegd een afbeelding van de editie van het woordenboek uit 1874, waar Johan Hendrik van Dale, schoolmeester te Sluis, aan heeft meegewerkt. Er zijn wel samenstellingen met ‘pot’ opgenomen, maar niet ‘potkast’.
Iets verder kijkend, zie ik dat in diezelfde editie wel het woord ‘pottenkast’ staat, maar zonder definitie:
In de vijfde editie van 1914 krijgt het woord een definitie: keukenkast voor potten en pannen.
Het woord staat ook nog in de huidige Dikke Van Dale Online:
Toch verklaart dit het nog niet, want voor een keukenkast vraag je geen bouwvergunning aan. Ik heb daarom in het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) gekeken, het grote historische woordenboek dat het Nederlands vanaf de middeleeuwen beschrijft (zie: Historische woordenboeken (ivdnt.org)).
Daar zie ik staan dat ‘potkast’ een regionaal woord is (in Groningen en Friesland) voor een ‘pothuis’.
Dat woord staat dan weer wel in de Dikke Van Dale:
Het lijkt dus te gaan om een aanbouw zoals tegenwoordig nog te vinden is op de Turfsingel:
Ik hoop dat uw vraag zo is beantwoord.
Met vriendelijke groet,
Van Dale Uitgevers
Hans de Groot
Hans de Groot Redactie, beantwoordt nauwkeurig al uw vragen over de ‘potkast’ en meer.
Wat een heerlijk antwoord, als ik zo vrij mag zijn. Nu was ik mij niet eerder bewust van een wens meer, of zelfs maar iets te weten van de potkast. Maar nu er geen ontkomen meer aan is, wilde ik dit graag met u delen. In de potkast van de Steentilstraat 18 heeft Scheltens, dat weten we nu, zijn werkplaats gehad.
Tot 1914 zeker blijft Scheltens aan het werk als goud- en zilversmid. Hij loopt dan al goed in de zeventig. Eenmaal met pensioen blijft hij schaken, en als langszittende lid, ‘nestor der club’, verdient hij in 1922 dus het erelidmaatschap.
Herman Scheltens overlijdt op 16 februari 1937, vlak voor zijn honderdste verjaardag.
Met een lidmaatschap van maar liefst 52 jaar staat Scheltens nog steeds hoog in de lijst van onze langstzittende leden aller tijden. Op de (inofficiële) lijst staat Christiaan Scholtens bovenaan met 74 jaar, gevolgd door Henk Seijen met 65 jaar (and counting…) op de tweede plaats.