Joh. Hollander was één van de grote motoren achter de organisatie van het Staunton Wereldtournooi in 1946. Helaas voor hem was de financiële malheur rond het toernooi gedeeltelijk hem aan te wrijven. En hij had het al niet breed, met een zaak in farmaceutische middelen die het moest hebben van de sporadische lucratieve schnabbel. In 1948 ging hij failliet, en rond die tijd verliet hij ook Groningen. Wat er van hem was gekomen, bleef lang ongewis. Hier leest u dan eindelijk zijn levensverhaal.
Johannes Hollander werd geboren op 15 mei 1910, zoon van Arie Hollander en Jannigje van der Linden. Zijn vader Arie was kleermaker, en twee van Johannes’ broers zijn dit ook altijd geweest.
Vader Arie Hollander was bevriend met de ons bekende Pieter Heertje Dijksterhuis, tweevoudig clubkampioen in 1926 en 1927. Zij kenden elkaar zeker van beider bemoeienis met de Amersfoortse afdeling van Patrimonium. Beiden waren betrokken bij de oprichting van een coöperatieve bouwvereniging in 1913 in Amersfoort.
Of zij elkaar wellicht kenden via de kerk, beiden waren gereformeerd, of ook met schaken invulling gaven aan hun vriendschap, blijft vooralsnog onbekend. Zeker is dat Dijksterhuis in die jaren lid is van de schaakclub in Amersfoort. Hoe dan ook, het is door deze connectie dat Dijksterhuis als getuige te boek komt te staan bij de aangifte van de vierde zoon van Arie Hollander: Adrianus (1914).
Arie Hollander jr., de oudste broer van Johannes, toont zijn liefde voor het schaken door aan allerlei ladderwedstrijden deel te nemen. In de jaren dertig wordt hij actief binnen de Stichts Gooise afdeling van de Nederlandsche Schaakbond, en speelt steeds voor Amersfoort. Later wordt hij bestuurslid van de KNSB, tenslotte penningmeester. Oudere schakers zullen zich zijn naam herinneren als van de man die de ‘winkel’ deed. Vier jaar na zijn aftreden in 1955 als KNSB-bestuurder overlijdt deze Arie Hollander jr. in 1959 op 54-jarige leeftijd.
Aries jongere broer Johannes Hollander houdt niet minder van het schaken. Ook hij doet in de jaren dertig fervent mee aan de ladderwedstrijden in allerlei kranten (Christelijk sociaal dagblad voor Nederland De Amsterdammer was wel favoriet). Zijn scholing heeft hij dan al achter de rug. Johannes gaat naar de ambachtsschool, en wordt opgeleid tot meubelmaker. Voor zijn afstudeerwerkstuk maakt hij een kapstok, die hij zijn leven lang meeneemt, en in elk huis een plaats krijgt.
Op zoek naar een eerste baan komt Hollander terecht bij de sigarenfabrikant H.J. de Bres uit Culemborg. Hoe een meubelmaker bij een sigarenhandel binnenkomt, dat blijft curieus, maar zoiets was Johannes, dat durf ik wel te stellen, goed toevertrouwd. Waarschijnlijk heeft hij hier met veel plezier gewerkt, en nam hij afscheid na het overlijden van de baas, H.J. de Bres. Na diens overlijden in 1937 zet Johannes voor zijn baas een mooie advertentie in de Standaard.
Tussen 1937 en 1940 leert Hollander zijn vrouw kennen, Pieternella (Pie) Ramp. En hij begint een onderneming in farmaceutische producten voor apothekers. Om onbekende redenen gaat het jonge paar zijn geluk zoeken in Groningen. Hiertoe zien we dat Johannes eind 1939 advertenties plaatst in het Nieuwsblad van het Noorden.
De precieze verhuisdatum is ongewis. Bekend is dat het huwelijk plaatsvindt in Boskoop, waarvan zij op 16 mei 1941 bericht doen in de krant Vooruit:
Ook wordt hij lid van Staunton. We zien het jonge paar gezellig aanzitten bij het diner ter gelegenheid van het 70-jarig bestaan in november 1941.
Naar verluidt is het rond deze tijd, november 1941, dat het stoute plan voor een groot schaaktoernooi ter viering van het 75-jarig bestaan van Staunton wordt gesmeed. Hollander is hier van meet af aan in betrokken, en blijkt in de komende jaren een belangrijke spil in de organisatie. Hij regelt en ritselt, zowel lokaal als landelijk, met maar één doel: dat toernooi van de grond krijgen en er een groot succes van te maken.
In deze tijd is Hollander ook jong vader. Zijn oudste zoon, geboren in 1942, en Hans, uit 1944 vullen het jonge gezin aan. Ze wonen boven de ‘winkel’ aan de Oude Boteringestraat 82, een magazijn van flesjes met allerlei farmaceutische handige preparaten. Voor levertraan kon de Groningse apotheker bijvoorbeeld prima bij de firma Joh. Hollander terecht. In één van de kastjes stond wat de kinderen noemden de ‘flesjesradio’.
Met de oorlog op de achtergrond zal het geen vetpot zijn geweest bij Hollander. Bovendien stak Johannes veel tijd in het schaken, en de organisatie van het toernooi, die hij misschien beter in zijn zaak had gestopt. En in de oorlog bewoog hij zich in verzetskringen. Veel gereformeerden trouwens, zodat het geen toeval is dat ook oude bekende, en vriend van de familie P.H. Dijksterhuis in Groningen in het verzet actief was. Of zij elkaar hierin ook zagen, of hielpen, dat is nog niet met zekerheid te zeggen. Dijksterhuis overleefde de oorlog niet, hij werd gefusilleerd. Hollander kreeg jaren later erkenning voor zijn goede werk bij de toekenning van het Verzetsheldenkruis.
Terug naar 1946. In 1946 kreeg Hollander zelfs een wekelijks radiobulletin ‘Meesters die komen’, waarin hij in vijf minuten nieuws rond het aanstaande toernooi kwijt kon. Een toezegging van een belangrijke grootmeester, dat soort zaken.
Hij adverteerde ook om extra gelden van schaakliefhebbers uit heel Nederland binnen te slepen.
Cruciaal detail in deze advertentie: “Giften kunnen gestort worden op giro 187290 (tnv Joh. Hollander)”.
Maar goed, het beeld is duidelijk: Johannes, roepnaam ‘Jo’, Hollander, is een gevierd man in aanloop naar het Wereldtournooi. Tekenend voor zijn regel- en ritselarijkunsten is hoe hij de Russische delegatie na aankomst in Groningen in een nieuw pak gestoken krijgt. De band die hij in die dagen opbouwt met bijvoorbeeld Max Euwe, of Botwinnik, blijft heel lang bestaan. Nog jaren later, als de familie Hollander in Amstelveen is neergestreken, gaat hij soms op bezoek bij Euwe. De relatie is altijd vriendschappelijk gebleven.
De afwikkeling van de financiën van het toernooi kende twee grote hobbels in de weg. De eerste was wat is gaan heten de ‘affaire Prins’. Lodewijk Prins was uitgenodigd voor het toernooi, maar werd op het laatste moment gevraagd niet mee te spelen. Alle schakers waren komen opdagen, en de Russische delegatie voltallig, wat op voorhand onzeker was geweest. Uitbreiding van de speeldagen en daarmee de duur van het toernooi bleek een onhaalbare kaart, iemand moest dus het toernooi verlaten. Het oneigenlijke verzoek is bij veel van de spelers langsgegaan, maar kwam tenslotte weer op het bord van Prins terecht. Hij werd gedwongen zich terug te trekken, een schandvlek voor de organisatie. Met een staartje, want een paar dagen later al ontving Staunton een schrijven van de advocaat van Prins, met een eis richting een aanzienlijke schadeloosstelling van f 5000,- gulden.
Dit ging naar de rechter, tweemaal zelfs. Groningen sprak in het voordeel van Staunton, maar het hoger beroep in Leeuwarden stelde Prins in het gelijk. Hij kreeg een bedrag van f 2000,- toebedeeld, waarbij nog aangetekend dat beide partijen de eigen proceskosten moesten dragen. Het had erger gekund, maar de 5 gedaagden Duns, Hollander, Mensonius, Scheffer en Wolthuis zagen zich toch geconfronteerd met een schadepost van zo’n f 2500,- gulden, hoofdelijk te voldoen.
De tweede hobbel in de afwikkeling openbaarde zich pas na de goedkeuring van de boeken door de accountant van Hollander in september 1947. Staunton meende in september te weten hoe de zaken ervoor stonden, en dacht zich met de aanstaande boekverkoop van het toernooiboek van Euwe en Kmoch verzekerd van een gunstige financiële afloop. Een briefje van Euwe gedateerd 29 november 1947 bracht hierin verandering. Hij repte van een openstaande schuld van de club aan hem waarvoor hij persoonlijk krediet had opgenomen om aan zijn kant de openstaande afspraken na te kunnen komen. Deze afspraken kwamen op een totaal van f 3000,- gulden, waarvan iets meer dan f 2000,- niet eerder in de boeken had gestaan. Dr. Jan de Graaf heeft toen de club gered door in ieder geval Euwe direct te voldoen.
Met de zaken gaat het na de oorlog bergafwaarts. Hollander had in de oorlogsjaren geïnvesteerd in allerlei surrogaatgoederen. De interesse hierin kelderde na ’45 dramatisch, wat ons nu natuurlijk nauwelijks verwondert. Voor Hollander bleek het de doodsklap voor zijn zaken.