Het schaken is geïntegreerd in mijn leven. Het zweeft eigenlijk overal boven. Uiteindelijk zal ik nooit stoppen.

Hans Polee
Nederlands studentenkampioen 1978
Onderstaand stuk is door J.B. (Hans) Polee geschreven. Het geeft een schitterend inkijkje in de beleving en belevenissen van één van Stauntons beste spelers, de laatste telg van drie generaties Polee in het schaakgezelschap. Zesvoudig clubkampioen (tot nu), en, niet te vergeten: Nederlands studentenkampioen in 1978!
Tijdens mijn studententijd van 1974 t/m 1980 ben ik twee maal clubkampioen van Staunton geweest, in 1978 en 1980. In 1974 werd ik lid van Staunton. Dat sprak vanzelf, omdat zowel mijn opa als mijn vader ook lid geweest waren van Staunton – mijn opa was zelfs penningmeester van het Staunton-toernooi in 1946, geen onverdeeld succes! – en mijn vader in 1974 eveneens weer lid werd, nu mijn ouders verhuisd waren van Bilthoven naar Groningen. Tegelijk met mij werd Yeb Blom lid, die evenals ik economie was gaan studeren.


De eerste jaren speelde ik zowel intern als extern voor Staunton, maar in 1976-1977 ging ik extern voor Schaakclub Groningen spelen, met de bedoeling daar snel in het eerste te komen, bij voorkeur in de Hoofdklasse. Ik speelde al intern bij Groningen en bijna iedereen met wie ik omging in de schaakwereld speelde daar.
Met name de periode 1976-1979 was op schaakgebied een intensieve tijd. Nagenoeg iedere dag was ik in het WSN-gebouw – waar ik studeerde – met een grote groep schakers, waar we uitgebreid praatten over wie zich voor Groningen 1 of 2 zou plaatsen, hoe goed of slecht die en die was en waar we partijen naspeelden en analyseerden. In die tijd werden partijen soms nog afgebroken. Ook de afgebroken stellingen werden intensief geanalyseerd. Verder speelde ik nagenoeg iedere week interne bij Staunton én Groningen en gingen we bij Groningen na een clubavond met een grote groep naar de kroeg om na sluitingstijd nog door te gaan bij iemand thuis. Vaak bij mij aan de Lodewijkstraat met veel bier, veel snelschaken en het naspelen van partijen. Het duurde regelmatig tot 5 uur ’s ochtends! Ook speelden we toernooien samen, zowel ééndags- als meerdaagse toernooien.
De sfeer in de groep was erg leuk, maar ook supercompetitief en ik was er erg gevoelig voor. Dat maakte dat schaken – en vooral winnen – extreem belangrijk was. Helaas was ik ook nogal blundergevoelig, dus ik heb heel wat nachten wakker gelegen van verprutste partijen.
Het seizoen 1977-1978 was voor mij eigenlijk het seizoen der seizoenen. Bij Groningen wou ik me voor het eerste plaatsen – waarvoor je eigenlijk bij de eerste 6 in de supersterke interne moest komen – en bij Staunton wou ik clubkampioen worden. En verder wou ik vooral erkenning dat ik best wel een beetje kon schaken!
Heel bijzonder is dat ik in maart 1978 Studentenkampioen van Nederland werd door in de beslissende partij Frans Borm te verslaan. Dat gaf een enorme kik. Naar aanleiding hiervan had Albert Hebels een interview met mij voor En Passant – het clubblad van Groningen – en ik vind het leuk daaruit wat gedeeltes te tonen, omdat het goed weergeeft wat een opgefokt mannetje ik in die tijd was als het ging over schaken en hoezeer het mijn leven beïnvloedde. De volgende citaten zijn uit het interview:
-Stijl: “Ik heb dus geen stijl. Ik sta bekend als schuiver. Als positiespeler dus, maar anderszijds hoor je zo’n Dirk Knol zeggen dat ik niets van positiespel begrijp. In eerste instantie speel ik vrij rustig. Voor mij geen mataanval. Het moet duidelijk zijn. Ik heb vrij veel ruimte nodig. Geen drie-lijnenspel dus. Geen Andersson. Ik speel überhaupt weinig grootmeesterpartijen na. Ik zou je ook niet kunnen vertellen wat bv. Hort speelt. Alleen in Portisch herken ik nog wel iets.
Ik probeer een duidelijke lijn in mijn spel te leggen: vanuit de opening, de theorie, afwikkelen naar een beter eindspel. Ongeveer zoals tegen Bloch, maar toen vergooide ik de winst. Dat was een Najdorf. Alleen in de Najdorf en in de ketenstrijd van het Koningsindisch lukt het me soms. Dat vind ik dan ook heel mooi. Ik speel dus liever met zwart. Met wit wacht ik meestal af tot mijn tegenstander een fout maakt. Een positionele of een tactische, dat maakt niet uit. Ach, met wit blijft het meestal rommelen”.
-Talenten: “Ik zou het liefst zo willen spelen met wit als Jaap Brouwer het doet, totdat hij een stuk weggeeft. Ook bij Jaap zie je vaak dat de lijn eruit gaat, maar hij houdt het wel even langer vast. Hij ziet nog te weinig, hij voelt veel. Jaap is zeker een talent. Zeer zeker. Verder weet ik het niet. Theo (Ebels) en Joop (Houtman) spelen ongeveer als ik. Maar ik vind mezelf geen talent, dus hen ook niet. Spelers als Bart (Westra) en Yeb (Blom) zijn veel meer rommelaars. Minder mijn stijl. Maar ik heb er wel veel bewondering voor. Ze doen waarschijnlijk te weinig aan theorie. Ze weten te weinig. Objectief zijn het misschien wel talenten. Joop, Theo en ik zijn meer werkers. Minder oogstrelend, minder subtiel, minder fragiel. Degelijker. Ik zou nog iets over Jan Westerhof willen zeggen, maar ik weet niet wat. Een bepaalde mate van aanleg hebben we natuurlijk allemaal”.
Maatschappij: “Ik studeer economie. Tot op dit moment heeft mijn studie niet onder het schaken te lijden gehad. In de toekomst misschien. Ik ben nog nooit zoveel met schaken bezig geweest als dit jaar. Je komt er niet los van. Zelfs in WSN, als je studeert, praat je met schakers. Het zweeft overal boven.
De laatste dagen word ik echt bezorgd dat ik gek word of zo. Ik denk bijna continu aan schaken. Een soort roes.
Economie is alleen maar “iets zinnigs”. Je moet in de maatschappij nu eenmaal met wat bezig zijn. Schaken staat daar buiten, of boven als je wilt”.
Stoppen: “Serieus heb ik nooit over stoppen gedacht. Ik heb er wel eens mee gedreigd op momenten dat ik uit dat benauwde enge schaakwereldje wilde. Ja, ik hou van mijn vrijheid. In Velp bv. voelde ik me gevangen. Toen heb ik ook gedreigd naar een andere club gegaan, maar ja, wat wil je? Staunton is belachelijk (excuseer, maar zo heb ik het echt gezegd! HP) en Unitas is een kloteclub. Ook nu, in de concurrentie om een plaats in Groningen 1, voel ik me opgesloten. En dan ga ik spartelen.
Maar ik zou niet kunnen stoppen. Dat zou een veel te groot gemis zijn. Het schaken is geïntegreerd in mijn leven. Het zweeft eigenlijk overal boven. Boven mijn studie, boven mijn vriendenkring. Uiteindelijk zal ik nooit stoppen.
Ik schaak om te winnen. Het gaat om de prestatie. De erkenning. Ik schaak niet voor mijn lól”.
Uiteindelijk werd het seizoen 1977-1978 een groot succes. Behalve het Studentenkampioenschap won ik het sterk bezette Nosbo-reservekampioenschap – door o.a. van Erik Hoeksema te winnen – werd ik vierde in de interne van Groningen en plaatste me voor het eerste en promoveerde zowel Groningen 1 als Groningen 2 – waar ik in speelde – naar respectievelijk de Hoofdklasse en de Eerste Klasse. En ik werd voor de eerste maal clubkampioen van Staunton.
Na een jaar in de Hoofdklasse werden alle spanningen rond het schaken me toch te veel en besloot ik weer externe te gaan spelen voor Staunton. Relaxed en verlost van alle gedoe rond Groningen 1 en 2.
In 1980 werd ik voor de tweede keer clubkampioen van Staunton en dit keer ging het relatief gemakkelijk. In de kampioensgroep scoorde ik 10,5 uit 11. Onderstaand de scoretabel uit dat jaar.

Uit dat seizoen geef ik een partij tegen Yeb Blom. Slechts één van de vele partijen, die ik in de loop der jaren tegen Yeb gespeeld heb – met overigens een fantastische plusscore -, maar wel een lekkere partij, die me veel bevrediging gaf, omdat dit nu eens zo’n rechttoe-rechtaan Koningsindiër was, waar ik zo van kan genieten.
In november 1980 studeerde ik af en verhuisde naar Amstelveen. Toen ik in het seizoen 1983-1984 terugkwam naar Groningen ging ik zowel intern als extern bij SC Groningen spelen, in het eerste team. In 1993 besloten we met een aantal vrienden – Rudy van Wessel, Adrian Clemens, Otto en Roelof Rubingh, John en Martin Riksten, Bart van Gelder, Harold van Heeringen, Marcel Stinissen en ik – bij Lewenborg te gaan spelen. Een ongelooflijk leuke tijd, waarbij we niet alleen samen in het team speelden, maar ook in verschillende samenstellingen op vakantie gingen, naar de sauna gingen en allerlei andere leuke dingen met elkaar deden. In de eerste jaren promoveerden we driemaal achter elkaar van de overgangsklasse Nosbo naar de Eerste Klasse KNSB om daar vervolgens als derde te eindigen! Daarna zijn we met zijn allen KNSB blijven spelen tot 2008, toen het team door allerlei verhuizingen uiteindelijk uit elkaar viel.
Daarna ben ik teruggegaan naar Staunton, overigens samen met John Riksten, terwijl Martin Riksten later ook bij Staunton is komen spelen. In de jaren na mijn terugkeer ben ik nog drie keer clubkampioen geworden, de teller staat nu op vijf. Het is erg leuk om nu, na al die jaren, nog steeds bij Staunton te spelen. Samen met Yeb Blom. In 1974 werden we allebei lid en waren we 18. Nu zijn we allebei 65. En Yeb is maar liefst twaalf keer clubkampioen geweest, een fantastische prestatie!